Hier is samengevat wat de rol van leraar en leerling bij elke leerstap inhoudt. Binnen het 6E-model heeft de leraar nog veel didactische vrijheid. In het bijzonder is er nog een grote variatie van de werkvormen mogelijk. Zo zijn begeleid zelfstandig leren in leerstap E3 (exploreren), zelfstandig werk in E4 (empirische kennis toepassen), peer-instructie in leerstap E5 (expliciteren) of groepswerk in leerstap E6 (eindcompetenties consolideren) evidente en valabele alternatieven voor het onderwijsleergesprek. Echter, doceren – in het bijzonder in leerstap E5 (expliciteren) – zou het constructivistisch leren zwaar ondermijnen.
Het 6E-model implementeert het learn by example paradigma, net zoals de in Nederland en Vlaanderen bekende OSAEV-structuur (van Dormolen 1974: oriënteren, sorteren, abstraheren, expliciteren, verwerken). In vergelijking met de abstraheerfase (A) in OSAEV, beschrijft het 6E-model in leerstap E4 (empirische kennis toepassen) een concretere en voor student-leraren dus meer transparante overgang van het concrete naar het abstracte. Bovendien neemt het 6E-model een standpunt in over welke leerstappen binnen een realistische context dienen te worden geplaatst en welke niet. Het 6E-model impliceert ook duidelijker leerlinggerichte en activerende werkvormen en focust expliciet op het engageren van de leerling.
Het 6E-model kan niet worden bekeken als een uitbreiding op het 5E-model (Bybee 1989: engage, explore, explain, elaborate, evaluate), dat vooral in het wetenschapsonderwijs in de Verenigde Staten gevolgd wordt. Het 5E-model, dat bedoeld is voor bètavakken zoals fysica en scheikunde, incorporeert immers geen abstrahering van concepten of begrippen. Het voorziet bovendien geen expliciteringsfase, hetgeen in een wiskundecontext essentieel is. Het 5E-model voorziet dan weer wel een elaborate fase (uitweidingsfase), hetgeen in tegenspraak is met de constructivistische visie op leren in het 6E-model.
Het 6E-model leunt - wat de macrostructuur betreft - dan weer wel nauw aan bij de ORADIC-structuur uit de vakdidactiek Frans (o.a. Bertocchini 2007 : orientation, recherche, abstraction, délimitation, intégration, conclusion).
Het 6E-model implementeert het learn by example paradigma, net zoals de in Nederland en Vlaanderen bekende OSAEV-structuur (van Dormolen 1974: oriënteren, sorteren, abstraheren, expliciteren, verwerken). In vergelijking met de abstraheerfase (A) in OSAEV, beschrijft het 6E-model in leerstap E4 (empirische kennis toepassen) een concretere en voor student-leraren dus meer transparante overgang van het concrete naar het abstracte. Bovendien neemt het 6E-model een standpunt in over welke leerstappen binnen een realistische context dienen te worden geplaatst en welke niet. Het 6E-model impliceert ook duidelijker leerlinggerichte en activerende werkvormen en focust expliciet op het engageren van de leerling.
Het 6E-model kan niet worden bekeken als een uitbreiding op het 5E-model (Bybee 1989: engage, explore, explain, elaborate, evaluate), dat vooral in het wetenschapsonderwijs in de Verenigde Staten gevolgd wordt. Het 5E-model, dat bedoeld is voor bètavakken zoals fysica en scheikunde, incorporeert immers geen abstrahering van concepten of begrippen. Het voorziet bovendien geen expliciteringsfase, hetgeen in een wiskundecontext essentieel is. Het 5E-model voorziet dan weer wel een elaborate fase (uitweidingsfase), hetgeen in tegenspraak is met de constructivistische visie op leren in het 6E-model.
Het 6E-model leunt - wat de macrostructuur betreft - dan weer wel nauw aan bij de ORADIC-structuur uit de vakdidactiek Frans (o.a. Bertocchini 2007 : orientation, recherche, abstraction, délimitation, intégration, conclusion).
Beschrijving leerstap
|
Acties van de leraar
|
Acties van de leerlingen
|
E1 Evalueren van de begincompetenties
Tijdens deze leerstap worden de leerlingen voorbereid op het leerproces. |
· De leraar evalueert naar
voorkennis,vaardigheden en attitudes. · De leraar herhaalt waar nodig. |
· De leerlingen rakelen begrippen,
concepten en eigenschappen op, die tijdens deze les nuttig zijn. |
E2 Engageren
Tijdens deze leerstap wordt de interesse en het engagement van de leerlingen opgewekt. |
· De leraar kadert het onderwerp in
een realistische of vakoverschrijdende context. · De leraar engageert de leerlingen met een uitdagende probleemstelling of een boeiend instapprobleem. · De leraar kadert het onderwerp binnen een groter leerstofgeheel of een historische context. · De leraar geeft een boeiende demonstratie. |
· De leerlingen ontdekken een
motivatie voor de leerinhouden van deze les. |
E3 Exploreren
Tijdens deze leerstap worden nieuwe begrippen, concepten of eigenschappen aan de hand van concrete voorbeelden onderzocht of ontdekt. |
· De leraar geeft overdacht gekozen voorbeelden en non-voorbeelden.
· De leraar verbindt informeel met formeel taalgebruik en introduceert nieuwe terminologie of symbolen. · De leraar streeft concrete en visuele voorstelling na, eventueel in een realistische context. · De leraar stelt vooral gesloten vragen. · De leraar stimuleert coöperatief leren. |
· De leerlingen gebruiken eerder
verworven kennis en vaardigheiden om zelf nieuwe begrippen, concepten of eigenschappen te ontdekken. · De leerlingen classificeren voorbeelden en non-voorbeelden. · De leerlingen ontdekken wetmatigheden of verbanden in de aangereikte voorbeelden. · De leerlingen voeren een positieve interactie. |
E4 Empirische kennis toepassen
Tijdens deze leerstap wordt gecontroleerd of de leerlingen een intuïtieve of empirische contextvrije kennis van de begrippen, concepten of eigenschappen hebben verworven. |
· De leraar stelt vragen die de
leerlingen kunnen oplossen aan de hand van de zopas opgedane intuïtieve ervaringskennis. · De leraar stelt vooral halfopen vragen. |
· De leerlingen passen ontdekte
wetmatigheden en verbanden intuïtief toe in nieuwe concrete en contextvrije voorbeelden. · De leerlingen geven nieuwe voorbeelden van begrippen of nieuwe toepassingen van eigenschappen. |
E5 Expliciteren
Tijdens deze leerstap wordt van begrippen en concepten een definitie gegeven en worden eigenschappen geformuleerd en bewezen. |
· De leraar stelt vragen opdat de
leerlingen de nieuwe begrippen en concepten kunnen definiëren en nieuwe eigenschappen formuleren en bewijzen. · De leraar stimuleert het gebruik van formele wiskundetaal. |
· De leerlingen antwoorden op
waarom-vragen over concrete voorbeelden en formuleren aldus een definitie of eigenschap in hun eigen woorden. · De leerlingen formuleren de ontdekte wetmatigheden, verbanden en structuren in formele wiskundetaal. |
E6 Eindcompetenties consolideren
Tijdens deze leerstap worden de aangeleerde begrippen, concepten en eigenschappen toegepast. De nieuwe kennis en vaardigheden worden ingeoefend. |
· De leraar kiest oefeningen en
(vakoverschrijdende)toepassingen. · De leraar stelt zich op als coach. · De leraar komt terug op onopgeloste uitdagende probleemstellingen uit de engageerstap E2. · De leraar evalueert de leerwinst. · De leraar stimuleert coöperatief leren. · De leraar differentieert. |
· De leerlingen passen de nieuwe
begrippen en eigenschappen toe. · De leerlingen brengen het nieuwe onderwerp in verband met andere kennis en vaardigheden. · De leerlingen vertonen zelfredzaamheid en verantwoordelijkheid voor hun eigen leerproces. · De leerlingen evalueren hun eigen leerwinst. · De leerlingen tonen hun leerwinst aan. |